Landschapsvorming, hydrologie en natuurwaarden in de Avelgemse Scheldemeersen

24 mei 2023
by Sylvie Baert

De Avelgemse Scheldemeersen (VEN-gebied) in de nabijheid van de gekende Kluisberg, Hotondberg, …  brachten de aanwezige milieuprofessionals deze maand heel wat bij over landschapsvorming, hydrologie en natuurwaarden.

De heuvels Kluisberg, Hotondberg, … zijn getuigenheuvels. Dat zijn heuvels, die ontstaan zijn door erosie van de onmiddellijke omgeving, in een verder relatief vlak landschap. Door de aanwezigheid van ijzerzandsteen werden ze niet weggeërodeerd in de loop der tijd. De voet van de Kluisberg bestaat tot een hoogte van ca. 80-90 m, uit Ieperiaanse klei (Formatie van Kortrijk, Eoceen). De bovenliggende lagen zijn voornamelijk zandhoudend. Dit bepaalt de waterhuishouding in de heuvelrij met bronwerking bovenop de kleilaag op de hellingflanken. Bodemkundig bevindt deze streek zich op de overgang van de Zandleemstreek (N) en de Leemstreek (Z).

Tijdens de infosessie gingen we dieper in op de vorming en hydrologische werking van de Scheldevallei. De Scheldevallei die tijdens de ijstijden (Pleistoceen) gevormd werd, werd gekenmerkt door een sterk verwilderd gevlochten stromingspatroon, veroorzaakt door smeltwater met hoofdzakelijk zand- en grindafzettingen. In de regio van Avelgem, waar deze buitenopleiding met spreker Dirk Libbrecht plaats vond, wordt deze grindlaag aangetroffen op een diepte van 22 m en gebruikt om drinkwater uit te winnen.

Op het einde van de laatste ijstijd werd deze regio in Zuid-West-Vlaanderen bedekt met leem die door polaire Noord-West-wind werd aangevoerd. Na de ijstijden (12 000 jaar geleden) sneed de Schelde zich in door een ontdooide ondergrond en er vormende zich een nieuwe, kleinere alluviale vallei, waarin het verwilderde stromingspatroon op termijn vervangen werd door een meanderend (zie verder).

Alluvium is het losse materiaal dat als sediment door een rivier is afgezet. Een alluviale vlakte is een accumulatie van alluvium in de valleibodem.

Alluviale natuur staat op plaatsen waar een beek of rivier sediment heeft afgezet. In Vlaanderen is dit sediment meestal voedsel- en basenrijk, afhankelijk door frequentie en duur van de overstromingen.

Tijdens de vorming van de alluviale vallei, zakte de grondwatertafel in de ontdooide bodem en er vormden zich – in het bijna vegetatieloos toendralandschap - zandopstuivingen langs de valleiranden. Op deze hogere en dus drogere gebiedsdelen kwam later bebouwing en economische activiteit, vooral in de vorm van landbouw.

De verwilderde Schelde veranderde geleidelijk aan van regime en werd een kalm stromende meanderende rivier met wijde rivierbochten in een enkelvoudige bedding.

Later werd door ontbossing en landbouw de erosie buiten de valleien versterkt en werden door winteroverstromingen klei- en leem afgezet in de vallei. Leem en grovere fracties (fijn zand) werden afgezet op de buitenbochten en vormen de zo hoger gelegen oeverwallen. Klei werd, in stilstaand water, afgezet in de verder gelegen komgronden of meersen. Deze oeverwallen zijn – door hun iets hogere ligging - vrijwel de enige plaatsen binnen de vallei die geschikt zijn voor bewoning of ander ‘droog’ bodemgebruik. Oeverwallen vormen zich tussen geul en overstroomd gebied, omdat daar de stroomsnelheid plotseling afneemt en er materiaal kan bezinken.

Tijdens de laatste grootschalige wijziging in de Scheldevallei werd de huidige bedding van de Schelde gevormd en ontstonden ongeveer 50 coupures (= afgesneden Scheldearmen) met stilstaand of zwak stromend water. Deze ingreep betekende het einde van het dynamische contact tussen de Schelde en zijn natuurlijke overstromingsvlakte en vormde de toestand die we nu kennen: gras- en cultuurland naast een ingedijkte schelde.

Op vandaag zien we in deze alluviale vallei diverse landschapsvormen:

  • Op hoger gelegen plaatsen zien we bebouwing en landbouw.
  • Lager in de vallei werd op diverse plaatsen de grond opgespoten waardoor het er droger is. Hier zien we drogere graslandtypes die beheerd worden met een klassiek maaibeheer, bij voorkeur 2 maal per jaar, waarvan de vroegste maaibeurt in de maand juni valt. Dit optimaliseert de bloemenrijkdom. Om bodemverschraling (door maaiselafvoer) te maximaliseren wordt de tweede maaibeurt ten laatste tegen half september uitgevoerd.
  • In de diepere zones in de vallei, de komgronden, zien we waterrijke hooilanden. Deze kwelgevoede meersen bestaan uit graslanden met een grote verscheidenheid aan waterminnende planten (dotterbloem, echte koekoeksbloem, holpijp, poelruit, verschillende zeggesoorten, …)  en een patroon van afwateringsgrachten of laantjes. Het beheer bestaat hier voornamelijk uit één maaibeurt met aansluitende zomerbegrazing door middel van een beperkt aantal runderen.
  • Her en der zien we bosjes. Het gaat hier om vochtig alluviaal bos of bos op alluviale (kleihoudende) bodems met soorten die kunnen groeien op natte gronden. Essen-Elzenbos is een voorbeeld van een alluviaal bostype.
  • De coupures (de afgesloten meanders) zijn belangrijk voor soorten die gebonden zijn aan stilstaand water. Het beheer bestaat vooral uit het behoud van een goede waterkwaliteit en een voldoende waterdiepte. Echter zijn er ook stemmen die pleiten voor het terug aankoppelen van de meanders aan de schelde in het kader van een integraal waterbeheer. Dit zorgt voor een andere waterdynamiek en een hogere waterberging (past in Blue Deal).