Grondwettelijk Hof vernietigt regeling project-MER-screening

8 oktober 2025
by LDR Advocaten

Het Grondwettelijk Hof heeft bij arrest van 18 september 2025 (GwH 18 september 2025, nr. 122/2025) artikel 5 van het decreet van 19 april 2024 (het zogenaamde ‘spoeddecreet’) vernietigd. Dit artikel wijzigde artikel 15/1 van Omgevingsvergunningsdecreet (hierna: ‘OVD’) dat bepaalde hoe gemeenten en provincies de project-MER-screening moesten uitvoeren.

Artikel 15/1 OVD bevat een zogenaamde ‘conflict of interest’ bepaling wat inhoudt dat de overheden (gemeentes en provincies) niet over hun eigen projecten mogen oordelen waarvoor een project-MER moet opgemaakt worden. In dat geval wordt de bevoegdheid doorgeschoven naar de hogere overheid.

Er ontstond discussie over de vraag of die ‘neutraliteitsregel’ ook geldt bij ‘project-MER-screenings’. De Raad voor Vergunningsbetwistingen (hierna: ‘RvVb’) bevestigde dit in haar arrest van 2022 (RvVb 6 oktober 2022, nr. RvVb-A-2223-0108 ), terwijl de Raad van State (RvS 26 maart 2024, nr. 259.259) oordeelde dat het arrest van de RvVb uitgaat van een foutieve toepassing van artikel 15/1 OVD en dit voorlegde aan het Europese Hof van Justitie.

In afwachting van het antwoord hierop, wijzigde de Vlaamse decreetgever in 2024 het OVD door de neutraliteit van de gemeentelijke omgevingsambtenaar te benadrukken zodat de gemeente zelf de screening kan uitvoeren en de ‘conflict of interest’-bepaling uitgeschakeld wordt bij screeningsplichtige projecten. Hierdoor werd een extra, derde lid toegevoegd aan artikel 15/1 OVD:  

“Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing als louter een project-MER-screening aan de aanvraag wordt toegevoegd. In dat geval is artikel 20, tweede lid, respectievelijk artikel 39, tweede lid, van toepassing.”

Tegen dit ‘spoeddecreet’ werd echter een vernietigingsberoep ingesteld bij het Grondwettelijk Hof, dat het standpunt van de beroepsindiener bijtreedt: Gemeentelijke en provinciale omgevingsambtenaren beschikken niet over de noodzakelijke structurele onafhankelijkheid. Daardoor is de vereiste “passende scheiding” tussen de beoordelende en uitvoerende functies onvoldoende gegarandeerd, dat nochtans opgelegd wordt door de Europese MER-richtlijn.

Het Grondwettelijk Hof handhaaft de gevolgen van dit arrest niet waardoor dit een impact heeft op de reeds verleende vergunningen. Het arrest heeft tot gevolg dat de gemeenten de eigen (screeningsplichtige) projecten niet meer zelf kunnen vergunnen.   

Het Grondwettelijk Hof wijst wel op de gekende uitweg: De RvVb kan in een concrete zaak beslissen om de rechtsgevolgen van een vergunning toch in stand te houden, al dan niet na het stellen een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie.

 

Bron: Céleste Houtsaeger van LDR Advocaten