Kan de gemeente oordelen over zijn eigen m.e.r.-screenplichtige projecten? Het vervolg op het Wasserijsite-arrest van de Raad voor Vergunningsbetwistingen

10 juni 2025
by LDR Advocaten

Artikel 15/1, eerste lid OVD bepaalt dat niet het college van burgemeester en schepenen, maar wel de deputatie bevoegd is om te oordelen over een omgevingsvergunningsaanvraag indien er voldaan is aan de volgende twee voorwaarden:

1) voor het project moet een milieueffectrapport worden opgesteld en is er geen ontheffing van de rapportageverplichting verkregen;

2) het college van burgemeester en schepenen is initiatiefnemer en aanvrager van het project.

Dit artikel vormt de omzetting van het ‘no conflict of interest’ principe vervat in artikel 9bis van de Europese Project-MER-Richtlijn. Overeenkomstig artikel 9bis moeten de lidstaten erover waken dat de bevoegde instanties hun taken uit de Project-MER-Richtlijn op een voldoende objectieve wijze vervullen en zich niet bevinden in een situatie die tot een belangenconflict aanleiding kan geven. Bij het uitoefenen van conflicterende functies binnen een administratieve organisatie moet een passende scheiding worden voorzien.

Of een gemeente een omgevingsvergunningsaanvraag voor eigen gemeentelijke, project-m.e.r.-screeningsplichtig (en dus geen milieueffectrapport) project kan indienen bij het college van burgemeester en schepenen, maakt al enkele jaren het voorwerp uit van discussie. In het zogenaamde ‘Wasserijsite-arrest’ van de Raad voor Vergunningsbetwistingen van 6 oktober 2022 (nr. RvVb/A/2223/0108) oordeelde de Raad immers dat dit niet mogelijk was aangezien artikel 15/1 OVD niet enkel voor projecten waarvoor een milieueffectrapport moet worden opgesteld geldt, maar ook voor m.e.r.-screeningsplichtige projecten. Volgens de Raad was er geen passende scheiding voorzien tussen de gemeentelijke omgevingsambtenaar die de project-m.e.r.-screeningsnota beoordeelt en anderzijds het college van burgemeester en schepenen dat de vergunning voor het project beoordeelt.

Tegen het Wasserijsite-arrest werd cassatieberoep aangetekend bij de Raad van State. Deze oordeelde in een arrest van 26 maart 2024 (nr. 259.259) dat het arrest van de Raad voor Vergunningsbetwistingen uitgaat van een foutieve toepassing van artikel 15/1 OVD. De tekst van artikel 15/1 OVD spreekt immers duidelijk over ‘een milieueffectrapport’ wat niet hetzelfde is als een m.e.r-screening. Een richtlijnconforme interpretatie contra legem is niet mogelijk.

Daarmee was de kous nog niet af. De Raad van State stelde immers nog een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie omtrent de conformiteit van deze regeling met het Unierecht.

In een arrest van 8 mei 2025 heeft het Hof van Justitie zich over deze kwestie uitgesproken (C-236/24, ECLI:EU:C:2025:321). Zij stelt dat ook bij screeningsplichtige projecten rekening moet worden gehouden met de ‘no conflict of interest’-bepaling. Indien de overheid die moet oordelen over de m.e.r.-screening ook de opdrachtgever is van het project, moet er aldus een passende scheiding worden voorzien tussen de conflicterende functies. Er moet sprake zijn voldoende onafhankelijkheid zijn gebouwd.

Nog voor het Hof van Justitie uitspraak deed over de zaak, heeft de decreetgever al ingegrepen. Ondertussen werd artikel 9 gewijzigd zodoende de neutraliteit van de gemeentelijk omgevingsambtenaar verder te benadrukken. Aan 15/1 OVD werd in een derde lid toegevoegd dat het eerste en tweede lid niet van toepassing zijn als louter een project-m.e.r.-screening aan de aanvraag wordt toegevoegd.

Dit verhaal kent voorlopig nog geen einde. De vraag stelt zich nu of de gewijzigde artikelen voldoende zijn om te kunnen spreken van een ‘passende scheiding’. Voorzichtigheid is dus nog steeds geboden bij het indienen van gemeentelijke, m.e.r-screeningsplichtige projecten bij het college van burgemeester en schepenen.

Bron: Judith De Wit van LDR Advocaten