Landschapsvorming, hyrdrologie en natuurwaarden in de Avelgemse Scheldemeersen
De Avelgemse Scheldemeersen (VEN-gebied) in de nabijheid van de gekende Kluisberg, Hotondberg, … brachten de aanwezige milieuprofessionals deze maand heel wat bij over landschapsvorming, hydrologie en natuurwaarden.
De heuvels Kluisberg, Hotondberg, … zijn getuigenheuvels. Dat zijn erosiebestendige heuvels in een verder relatief vlak landschap. Door de aanwezigheid van ijzerzandsteen werden ze niet weggeërodeerd in de loop der tijd. De sokkel van de Kluisberg bestaat uit Ieperiaanse klei, de bovenliggende lagen zijn zand. Dit bepaalt de waterhuishouding in de streek met bronwerking op de kleilaag. Bodemkundig bevindt deze streek zich op de overgang van de Zandleemstreek en de Leemstreek.
Tijdens de infosessie gingen we dieper in op de vorming en de werking van de Scheldevallei. De Scheldevallei die tijdens de ijstijden (Pleistoceen) gevormd werd, werd gekenmerkt door een sterk verwilderd gevlochten stromingspatroon, veroorzaakt door smeltwater met hoofdzakelijk zand- en grindafzettingen. In de regio van Avelgem, waar deze buitenopleiding met spreker Dirk Libbrecht plaats vond, wordt deze grindlaag (22 cm breed) gebruikt om drinkwater uit te winnen.
Op het einde van de laatste ijstijd werd deze regio in Zuid-West-Vlaanderen bedekt met leem die door polaire Noord-West-wind werd aangevoerd. Na de ijstijden (12 000 jaar geleden) sneed de Schelde zich in door een ontdooide ondergrond en er vormende zich een nieuwe, kleinere alluviale vallei.
Alluviaal of alluvium is het losse materiaal dat als sediment door een rivier is afgezet. Een rivier is alluviaal als hij over zijn eigen afzettingen stroomt, waardoor erosie mogelijk is van materiaal dat elders weer wordt afgezet. Een alluviale vlakte is een accumulatie van alluvium in de valleibodem.
Alluviale natuur staat op plaatsen waar een beek of rivier sediment heeft afgezet. In Vlaanderen is dit sediment meestal voedsel- en basenrijk. Er kan nog steeds invloed zijn van de beek of rivier via overstroming maar dit is niet noodzakelijk.
De grondwatertafel zakte en er vormden zich zandopstuivingen langs deze vallei die er toen uitzag als een toendralandschap, een gebied zonder boom-en struiklaag. Op deze hogere en dus drogere vlaktes kwam later bebouwing en economische activiteit, in de vorm van landbouw.
De verwilderde Schelde veranderde geleidelijk aan van regime en werd een kalm stromende meanderende rivier met wijde rivierbochten in een enkelvoudige bedding.
Later werd door ontbossing en landbouw de erosie versterkt en werden door winteroverstromingen klei- en leem afgezet in de vallei. Deze werden afgezet op de buitenbochten en vormen de zo hoger gelegen oeverwallen. Klei werd afgezet in de verder gelegen komgronden of meersen. Deze oeverwallen zijn vrijwel de enige plaatsen binnen de vallei die geschikt zijn voor bewoning. Een oeverwal is een natuurlijke landschapsvorm die ontstaat langs meanderende rivieren. Oeverwallen worden door het stromende water zelf, van nature opgeworpen. Oeverwallen vormen zich tussen geul en overstroomd gebied, omdat daar de stroomsnelheid plotseling afneemt en er materiaal kan bezinken. Vergeleken met overstromingsafzettingen verder weg van de rivier, zijn oeverwalafzettingen grover van korrelgrootte.
Over een langere periode (honderden jaren bij gemiddeld een overstroming per jaar, langs geulen met dagelijks getij veel sneller) bouwt zich de oeverwal steeds hoger op, en wordt steeds breder. Dit betekent dat het gebied verder van de rivier af steeds minder vaak overstroomt (bij hogere dus zeldzamere afvoeren).
In tijden van hoger water kan rivierwater over en door de oeverwallen heen stromen. Wanneer de rivier de oeverwal doorbreekt, kan zij nieuwe geulen uitschuren die nieuwe rivierlopen vormen (avulsie, in delta's een veelvoorkomend verschijnsel). Een meanderende rivier verplaatst zich in de loop der tijd, waarbij bochten uitbouwen en afgesneden kunnen raken. Er kunnen hierbij (tijdelijke) eilanden in de meanderende rivier ontstaan en korte nevengeulen die parallel aan de grootste geul (de hoofdstroom) lopen.
De laatste grootschalige wijziging in de Scheldevallei zorgde voor de huidige bedding van de Schelde en vormde ongeveer 50 coupures met stilstaand of zwak stromend water. Deze ingreep betekende het einde van het dynamische contact tussen de Schelde en zijn natuurlijke overstromingsvlakte en vormde de toestand die we nu kennen: gras- en cultuurland naast een ingedijkte schelde.
Op vandaag zien we in deze alluviale vallei diverse landschapsvormen:
- Op hoger gelegen plaatsen zien we bebouwing en landbouw.
- Lager in de vallei werd op diverse plaatsen de grond opgespoten waardoor het er droger is. Hier zien we drogere graslandtypes die beheerd worden met een klassiek maaibeheer, bij voorkeur 2 maal per jaar, waarvan de vroegste maaibeurt in de maand juni valt. Dit optimaliseert de bloemenrijkdom door bodemverschraling.
- In de diepere zones in de vallei, de komgronden, zien we waterrijke hooilanden. Deze kwelgevoede meersen bestaan uit graslanden met een grote verscheidenheid aan waterminnende planten (dotterbloem, echte koekoeksbloem, zegge, …) en een patroon van afwateringsgrachten of laantjes. Het beheer bestaat hier voornamelijk uit zomerbegrazing met een beperkt aantal runderen.
- Her en der zien we bos. Het gaat hier om vochtige alluviale bossen of bossen op alluviale (kleihoudende) bodem met soorten die kunnen groeien op natte gronden. Essen-Elzenbos is een voorbeeld van een alluviaal bostype.
- De coupures (de dode meanders) zijn belangrijk voor soorten die gebonden zijn aan stilstaand water. Het beheer bestaat vooral uit het behoud van een goede waterkwaliteit. Echter zijn er ook stemmen die pleiten voor het terug aankoppelen van de meanders aan de schelde in het kader van een integraal waterbeheer. Dit zorgt voor een andere dynamiek en een hogere waterberging.